China wijst weg naar goed leven
Sinoloog Karel van der Leeuw (1940-2015) laat een kostbare erfenis na: een veelomvattend en diepgravend overzicht van de Chinese filosofie.
Zigong vroeg: “Is er een woord dat men gedurende zijn hele leven als leidraad kan nemen?” Confucius zei: “Dan is het wel wederzijdsheid. Wat je voor jezelf niet wilt, leg dat ook niet op aan anderen.” Deze beknopte dialoog tussen Confucius en een van zijn leerlingen toont een opvallende overeenkomst met westerse filosofie. Beide stromingen leggen er de nadruk op dat je een ander moet behandelen zoals je zelf behandeld wilt worden.
Deze en andere parallellen met onze eigen denktraditie zijn te vinden in Chinese filosofie, een postume publicatie van Karel van der Leeuw (1940-2015). De in Maastricht geboren filosoof en sinoloog spande zich levenslang in om het Chinese denken onder de aandacht van het grote publiek te brengen. Van der Leeuw kon Chinese filosofie tijdens zijn leven niet voltooien, maar zijn collega’s Burchard Mansvelt Beck, Jan Bor en Dianne Sommers hebben de ontbrekende hoofdstukken in zijn geest afgemaakt.
Een van de meest lucide hoofdstukken uit het overzichtswerk gaat over tao (‘De Weg’), hét kernconcept van het Chinese denken. Voor Confucius, de betovergrootvader van deze wijsgerige traditie, slaat De Weg op deugdzaam staatsbestuur en de mogelijkheid om als individuele burger een moreel hoogstaand leven te lijden. Hiervoor zijn regels en welomschreven deugden nodig. Binnen de confucianistische ethiek neemt de vorst een bijzondere positie in; hij is een morele virtuoos die anderen door zijn charisma inspireert. Of, zoals Confucius uitroept: “O heer, als u recht bent, wie durft dan nog krom te zijn!”
Lijnrecht tegenover het confucianisme met zijn regels en wetten staat het taoïsme van Laozi, dat wars is van regelgeving en conformisme. Over Yang Zhu, een van de oudst bekende taoïstische denkers, werd gezegd dat hij “niet eens een haar uit zijn hoofd zou uittrekken, zelfs als hij daarmee het hele rijk voordeel bracht”. Deze schijnbaar egocentrische houding heeft bij nader inzien een levenskunstige boodschap: de mens moet in de eerste plaats goed voor zijn eigen lijf en leden zorgen, anders brengt een nieuwe belangrijke baan geen vreugde.
Verder volgt de taoïst de zogenaamde ‘kracht van het zachte’, verbeeld door een waterdruppel die uiteindelijk de rots splijt. Wie de weg van de minste weerstand kiest en consequent niet op de voorgrond treedt, zal “het natuurlijk aantal jaren dat hem gegeven is” kunnen uitleven. Toegepast op het staatsbestuur houdt het taoïsme in dat de bestuurder zo min mogelijk op de voorgrond treedt: “Van de hoogste vorst weten de mensen alleen dat hij er is.” In plaats van allerlei regels op te leggen en wetten uit te vaardigen, laat hij de burgers hun gang gaan en bewaakt hij het proces. Op die manier ontstaat er een spontane orde in de maatschappij: een utopisch beeld.
Karel van der Leeuw wijst erop dat er tussen het confucianisme, taoïsme en de westerse levenskunstige filosofie belangrijke overeenkomsten bestaan. Zo wijst het epicurisme net als het confucianisme op het belang van geluk in het leven van de mens en leggen stoïcijnen net als taoïsten de nadruk op onthechting. Opvallend genoeg kon je in het klassieke China overigens tegelijkertijd confucianist en taoïst zijn, respectievelijk op je werk en in je vrije tijd. Dat kunnen wij met onze hokjesgeest weer van het Rijk van het Midden leren.
Verschenen in VOLZIN magazine
juni 2019